Eenzijdige doofheid
01 Algemeen
02 Gehoor
03 SSD-oorzaken
04 SSD-gevolgen
05 Sociale effecten
06 SSD-ervaringen
07 SSD bij kinderen
08 Hoortoestellen
09 Hoorhulpmiddelen
10 Ondertiteling
BCD (Baha & Ponto)
11 BCD-indicatie
12 BCD-softband
13 BCD-schroef
14 BCD-operatie
15 Schroefproblemen
16 BCD-ontwikkeling
17 BCD-toestellen
18 BCD-gebruik
19 BCD-batterijen
20 BCD-accessoires
21 BCD-problemen
22 BCD-verzekering
23 BCD-ervaringen
24 Onderzoek
25 BCD-vergoeding
26 Politiek
Laatst aangepast: 09-04-2012
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van de ontwikkelingen op het gebied van vergoedingen van hoortoestellen voor eenzijdig doven (en voor tweezijdig slechthorenden met een bilaterale Baha) gegeven. Ook hoe ik geprobeerd heb mijn eigen eerste botverankerde hoortoestel vergoed te krijgen, en hoe voor 2011 de (voorgestelde) vergoedingssystematiek er uit komt te zien, komen hier aan de orde.
Tot 2005 werd ook een Baha-toestel op basis van de Regeling Hulpmiddelen 1996 door de zorgverzekeraar verstrekt, als het beste oor een gehoorverlies van ten minste 35 dB heeft. Een Baha-hoortoestel werd dan enkel aangemeten bij tweezijdig slechthorenden die niet gebaat waren bij een traditioneel hoortoestel, waarbij bovendien het gehoorprobleem niet operatief op te lossen was. Denk hierbij aan personen met een (tweezijdige) gehoorgangatresie, of met een (tweezijdige) chronische oorontsteking in het midden- of buitenoor [bron: NVVS]. Conclusie: tot 2005 kwamen eenzijdig doven niet in aanmerking voor de vergoeding van een botverankerd hoortoestel.
Daarnaast werd er aan tweezijdig slechthorenden geen eventuele tweede Baha-toestel verstrekt. Met andere woorden, horen met één oor was wel voldoende om te kunnen functioneren. Bovendien bestond toen nog het idee dat een zogenaamde bilaterale Baha weinig toe zou voegen, omdat één botverankerd hoortoestel niet alleen het binnenoor aan de Baha-zijde stimuleert, maar als gevolg van beengeleiding ook dat aan de andere zijde.
Zorgverzekeraars handelen dus geheel volgens het Reglement Hulpmiddelen, als ze bij een "te goed" ander oor een hoorhulpmiddel weigeren te vergoeden. Het is evident dat mensen (en dieren) niet zomaar twee oren hebben gekregen, nog los van het feit dat ze niet voor hun plezier zulke operaties ondergaan. Hoewel audiologen keer op keer aantonen dat het spraakverstaan een stuk beter gaat, als eenzijdig slechthorenden een hoorhulpmiddel gebruiken, willen zorgverzekeraars blijkbaar eerst (jarenlang) wachten op bewijs op basis van internationale literatuur [bron: NVVS]. Zo zegt zorgverzekeraar CZ in 2006 dat ze eerst bewezen wil zien dat een hoorhulpmiddel voor het tweede oor "voldoende" toevoegt, alvorens een tweede CI-toestel te gaan vergoeden.
Linda Grooten uit Simpelveld is sinds haar geboorte zwaar slechthorend aan beide oren. Ze heeft van CZ het eerste CI vergoed gekregen, welke ze in Aken (Duitsland) heeft ingebracht gekregen. Hoewel het in Duitsland gebruikelijk is een tweede implantaat te krijgen, is dit in Nederland niet het geval [bron: Doof.nl]. CZ wil een tweede CI uiteindelijk niet vergoeden. In het programma “4 in het land” van RTL4 werd zij in 2006 geïnterviewd. Naar aanleiding van haar verhaal zijn — tot op heden zonder gevolgen — kamervragen gesteld.
Ook het televisieprogramma “Netwerk” besteedde op 19 april 2010 aandacht aan het niet vergoeden van een tweede CI bij tweezijdig zwaar slechthorenden [bron: Netwerk].
Meer informatie over bilaterale CI kun je vinden in een thema-uitgave van Doof.nl met de titel “Horen met twee oren”.
In verband met eventueel te veranderen regelgeving op het gebied van hoortoestelvergoedingen is de stichting PACT in 1999 in opdracht van het CVZ een breed onderzoek gestart naar de meerwaarde van een tweezijdige aanpassing met hoortoestellen. In september 2002 heeft het CVZ de conclusies gerapporteerd aan de staatssecretaris van VWS. Daarbij stelde het CVZ voor het Reglement Hulpmiddelen te wijzigen, met als uitgangspunt een aanpassing per oor, als sprake is van een revalideerbaar oor met ten minste een verlies van 35 dB.
Het CVZ had berekend dat deze wijziging een kostenstijging van € 6 miljoen per jaar met zich mee zou brengen: € 1 miljoen voor de uitbreiding van eenzijdige aanpassingen plus € 5 miljoen voor tweezijdige aanpassingen. Ondanks dat het rapport in het algemeen als baanbrekend werd beschouwd, heeft de staatssecretaris Clémence Ross-van Dorp (CDA) de aanbevelingen daaruit om budgettaire redenen niet overgenomen [bron: CVZ Signaleringsrapport 2005].
Per 1 januari 2005 zijn op basis van de aanbevelingen die het CVZ deed in de Signaleringrapporten Hulpmiddelen van 2003 en 2004 de aanspraken gewijzigd. Sindsdien beslist niet de zorgverzekeraar, maar de kno-arts in samenspraak met de audioloog op basis van medisch en audiologisch onderzoek of iemand een geschikte kandidaat voor een botverankerd hoortoestel is.
De eerste aanschaf van een botverankerd hoortoestel wordt sindsdien — net als de operatieve ingreep — als onderdeel van de geneeskundige zorg gezien. De vergoedingsvraag van het (eerste) toestel loopt daarmee niet langer meer via de zorgverzekeraar (volgens het Reglement Hulpmiddelen), maar via het ziekenhuis (op basis van DBC's) [bron: NVVS]. Echter, de vervanging van een botverankerd hoortoestel blijft onder de hulpmiddelenzorg vallen, zodat het vergoedingsprobleem blijft bestaan.
In de Tweede Kamer heeft Agnes Kant van de Socialistische Partij (SP) op 18 januari 2007 — tijdens de behandeling van de begroting voor het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) — een motie ingebracht om vergoeding van een hoorhulpmiddel voor eenzijdig slechthorenden mogelijk te maken. De letterlijke tekst van de motie Kant over vergoeding van hoortoestellen per oor [bron: 30800 XVI, nr. 90, motie van het lid Kant):
“De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat mensen met gehoorschade aan één oor niet in aanmerking komen voor een vergoeding van een hoortoestel; overwegende dat de restcapaciteit van een slechthorend oor onomkeerbaar achteruitgaat indien het oor onvoldoende geluidsaanbod krijgt; verzoekt de regering de vergoeding voor hoortoestellen per oor te laten plaatsvinden, en gaat over tot de orde van de dag. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.”
Op 26 januari 2007 ontraadde de toenmalige VVD-minister Hans Hoogervorst van VWS de motie. Hij wilde de kwestie doorschuiven naar zijn opvolger, omdat de besluitvorming over eventuele uitbreiding van het Zvw-pakket aan het volgende kabinet zou zijn, mede gelet op de forse financiële consequenties. Op 30 januari 2007 wordt de motie door Agnes Kant "aangehouden". Ze wordt nog even niet in stemming gebracht; achter de politieke schermen vindt druk overleg plaats.
Op 6 februari 2007 stond daarover het onderstaande bericht in dagblad De Pers [bron: De Pers].
Op 7 februari 2007 heeft het Nationaal Overleg Audiologische Hulpmiddelen (NOAH) zich tot politieke partijen gewend om hen te bewegen de motie Kant te steunen. Deze motie is nog steeds in beraad en nog niet in stemming gebracht. Het NOAH wijst ook op het deprivatie-effect op het gehoor wanneer geen hoortoestel wordt aangepast. In het NOAH hebben audiciens, audiologen, hoortoestelindustrie, kno-artsen en belangenverenigingen hun krachten gebundeld. De vertegenwoordigers van patiëntenorganisaties (NVVS en FOSS), voorschrijvers (kno-vereniging en FENAC), producenten en detaillisten (GAIN en NVAB) en de Nationale Hoorstichting maken deel uit van NOAH.
Op 16 februari 2007 is de motie verworpen door de regeringspartijen-in-spe (het CDA, de PvdA, en de ChristenUnie). Kamervoorzitter Verbeet constateerde dat de aanwezige leden van de SP, GroenLinks, D66, de PvdD, de VVD, de SGP en de PVV vóór deze motie hebben gestemd, en die van de overige fracties ertegen. Het CDA, de PvdA en de ChristenUnie stemden tegen vanuit de overweging om gedurende de demissionaire periode af te zien van moties die pakketverruiming zouden betekenen. De NVVS vond deze opstelling zeer teleurstellend. De motie betreft immers geen pakketverruiming, maar een beperkte aanpassing met verhoudingsgewijs geringe kosten [bron: NVVS].
De NVVS heeft aangegeven dat met de maximum vergoeding er nog steeds mensen buiten de boot vallen. Het UWV geeft op zijn beurt aan dat naarmate vergoedingen hoger worden, de prijzen van hoortoestellen opgedreven worden. Dit is een van de redenen waarom er volgens het UWV een maximum vergoeding noodzakelijk is; leveranciers hebben bij een hoge vergoeding geen prikkel meer om de koopprijs laag te houden. Het is dus raadzaam vóór aanschaf te overleggen met de zorgverzekeraar en het UWV. Dat voorkomt eventuele teleurstelling [bron: “Horen” (2007, nr. 5)].
Communicatie in het werk is de laatste jaren steeds belangrijker geworden. In combinatie met de vergrijzing en gehoorschade bij jongeren, gaat slechthorendheid in toenemende mate een forse economische schade met zich meebrengen. Daarom moet er geïnvesteerd worden in preventie, vroegtijdige onderkenning van gehoorverlies en een goede begeleiding. Als de overheid een beleid voorstaat waarin mensen blijven werken zolang ze enigszins kunnen, dan moeten mensen ook in staat gesteld worden om te blijven werken. De hogere kosten voor hoortoestellen zijn een schijntje in vergelijking met de kosten bij eventuele arbeidsuitval [bron: “Horen” (2006, nr. 5)].
Het UWV-beleid bevatte de afgelopen jaren echter een aantal gebreken die soms tot ergernis en frustratie leidden. De vergoeding van hoortoestellen door het UWV heeft in het verleden altijd veel vragen opgeroepen. Waarom wordt de ene keer volledig vergoed en de andere keer helemaal niets? Bovendien oordeelden de verschillende UWV-kantoren niet altijd gelijk, terwijl de verschillen tussen hun uitspraken niet altijd verklaarbaar waren. Het gevolg was dat mensen wier aanvraag was afgewezen, vaak via de rechter hun gelijk probeerden te halen. Met alle inspanningen en frustraties van dien [bron: “Horen” (2007, nr. 5)].
Mede door een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep — de hoogste rechter in zaken van sociale zekerheid — heeft het UWV met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) overeenstemming bereikt over een nieuwe regeling. Op 28 maart 2006 oordeelde de Raad dat als de situatie zo is, dat een hoortoestel dat vooral bedoeld is voor het werk, ook af en toe thuis wordt gebruikt, dit voor het UWV geen reden mag zijn om niet te vergoeden [bron: “Horen” (2007, nr. 5)].
Hoewel de zorgverzekeraars VGZ, IZZ, SIZ, Trias, Cares Gouda en IZA Cura een Baha Softband sinds april 2008 volledig vergoeden, geldt dit nog niet voor alle zorgverzekeraars. Zo vergoedde zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea (ZKA) de Baha Softband bij een 2-jarige jongen (uiteindelijk) deels op basis van het Reglement Hulpmiddelen.
Deze jongen met een tweezijdige microtie en gehoorgangatresie had last van chronische middenoorontstekingen, waardoor hij dan vrijwel niets meer hoorde. De enige oplossing was een botverankerd hoortoestel, maar omdat de schedel nog te dun was voor een implantatie, was de Baha Softband een mogelijke oplossing. In april 2007 diende de zijn moeder daarom een aanvraag voor een Baha Softband bij ZKA in. In eerste instantie wees de zorgverzekeraar een vergoeding direct af. Echter, de geschillencommissie van de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) bracht in september 2007 — na inwinning van advies bij het CVZ — het bindende advies uit dat de zorgverzekeraar op basis van het Reglement Hulpmiddelen een bedrag van € 657,50 (index 2007) uit moest keren (zie onder klasse ‘C’ in deze tabel) [bron: SKGZ].
Minister Ab Klink van VWS had het CVZ gevraagd voorstellen te doen om de te verzekeren prestatie hulpmiddelenzorg in de Zvw te omschrijven vanuit de functiebeperking. Deze zogenoemde functiegerichte omschrijving van regelgeving heeft als doel dat het zorgaanbod zich richt naar de vraag in plaats van omgekeerd. In april 2010 heeft het CVZ de minister geadviseerd om het Reglement Hulpmiddelen 2011 te verruimen door onderscheid te maken naar [bron: CVZ]:
1. Hulpmiddelen ter correctie van stoornissen in de hoorfunctie, waaronder ook oorsuizen. Hoortoestellen en maskeerders tegen oorsuizen dienen om de stoornis in de hoorfunctie te verbeteren.
2. Hulpmiddelen die een compensatie bieden voor de beperkingen die een slechthorende ondervindt bij het uitoefenen van bepaalde activiteiten. Indien de stoornis in de hoorfunctie met de onder 1. genoemde hulpmiddelen (in bepaalde situaties) niet voldoende verbetert, dan zal de slechthorende bij bepaalde activiteiten beperkingen ervaren, zoals in:
het luisteren (hulpmiddelen die hiervoor compenseren: FM-geluidsoverdrachtssystemen, IR-overdrachtssystemen, ringleidinghulpmiddelen en soloapparatuur);
het gebruik van communicatieapparatuur en -technieken (hulpmiddelen die hiervoor compenseren: wek- en waarschuwingsapparatuur);
de communicatie (hulpmiddelen die hiervoor compenseren zijn hiervoor al genoemd).
Voor hoortoestellen gelden al jarenlang maximum vergoedingen en strikte indicatiecriteria. Verder is de te verzekeren prestatie voor wat betreft hoortoestellen met een in- en uitwendig deel beperkt tot de vervanging van botverankerde hoortoestellen. Met de functiegerichte vergoeding zou in plaats van een vast bedrag de zorgverzekeraar gevraagd worden om de slechthorende een passend hoortoestel te verstrekken, bijvoorbeeld om het werk goed uit te kunnen oefenen [bron: Hoorwijzer]. Het door het CVZ geadviseerde Reglement Hulpmiddelen bij een functiegerichte verstrekking van hoorhulpmiddelen is hier te vinden [bron: CVZ].
De vraag is hoe zorgverzekeraars met deze nieuwe benadering zullen omgaan. De kans bestaat dat elke verzekeraar een geheel eigen invulling zal geven aan zo'n nieuw Reglement Hulpmiddelen, zodat er bij verzekeraars grote onderlinge verschillen kunnen ontstaan tussen de vergoedingen van hoorhulpmiddelen. De vraag is of dit gunstig dan wel ongunstig is voor slechthorenden [bron: Hoorwijzer].
Hoewel de vervanging van het toestel strikt genomen niet in het ziekenhuis of de polikliniek hoeft plaats te vinden, gaan veel patiënten jaarlijks op controle bij een kno-arts. Het CVZ adviseert in 2010 daarom alle deels implanteerbare hoortoestellen uit te zonderen van de hulpmiddelenzorg, zodat een botverankerd hoortoestel, een MEI en een CI op dezelfde wijze worden gefinancierd, namelijk via de geneeskundige zorg [bron: CVZ]. in dat geval zou een DBC "vervanging botverankerd hoortoestel" moeten worden gecreëerd [bron: PACT].
Als het advies van het CVZ uit 2010 zou worden overgenomen door de minister van VWS, dan zal de volledige hooroplossing (zowel het (botverankerd) hoortoestel als aanvullende hoorhulpmiddelen) gerealiseerd worden binnen één wettelijk kader, namelijk de Zvw. Hoorhulpmiddelen worden vrijwel nooit uitsluitend in arbeids- of onderwijssituaties gebruikt; het gaat immers om meeneembare voorzieningen die ook in privétijd nuttig kunnen zijn. Bij een functiegerichte verstrekking van hoorhulpmiddelen wordt er voorgeschreven op basis van hoorbehoefte (luistertaken en luisteromgeving), ook als deze primair worden aangevraagd voor de arbeids- of onderwijssituatie. De aanvullende vergoedingsregeling vanuit de WIA (en andere wetten) zal dan niet langer meer nodig zijn [bron: CVZ].
In juni 2011 heeft het CVZ minister Edith Schippers van VWS geadviseerd een passend hoortoestel voor 75% te vergoeden in plaats van soms duizenden euro's bij te laten betalen. De NVVS staat achter dit advies waarbij slechthorenden dan gemiddeld minder hoeven bij te betalen voor de aanschaf van een hoortoestel. Betaalt een hoortoesteldrager nu gemiddeld € 500 per toestel (die bij complexere toestellen kan oplopen tot zo'n € 1500), met een eigen bijdrage van 25% zal de bijbetaling variëren van gemiddeld € 125 bij een basistoestel (tot zo'n € 750 voor een zeer geavanceerd toestel). Wel verdwijnen dan de zogenaamde "nul euro-hoortoestellen" die voor het maximale verzekerde vergoedingslimiet worden aangeboden door verschillende audicienketens [bron: Hoorwijzer].
Voor slechthorenden is het CVZ-advies behalve vaak financieel, op meer punten positief. Het CVZ pleit in het voorstel namelijk ook voor een meer doelmatige en kwalitatieve verstrekking van hoorhulpmiddelen. Dit komt erop neer dat er in de toekomst hoorhulpmiddelen worden verstrekt die passend zijn, dat wil zeggen benodigd om dagelijks zo optimaal mogelijk te kunnen functioneren: sober waar mogelijk, uitgebreider waar noodzakelijk. Verder komen in het voorstel van de CVZ de vervangingstermijnen van 5, 6 en 7 jaar te vervallen. Dat betekent dat een nieuw hoortoestel kan worden aangeschaft op het moment dat het noodzakelijk is, niet later of eerder [bron: Hoorwijzer].
Mocht blijken dat aanvullende hoorhulpmiddelen (zoals soloapparatuur, of wek- en waarschuwingssystemen) nodig zijn om in het dagelijkse leven goed te functioneren, dan worden deze (volgens het advies) volledig vergoed. Ook vergoedingen voor mensen met een eenzijdig gehoorverlies zouden in de nieuwe regeling mogelijk worden [bron: Hoorwijzer].
Minister Schippers geeft aan de functiegerichte verstrekking van hoorhulpmiddelen op termijn fasegewijs in te willen voeren, maar geeft daarbij geen enkele garanties dat dit ook werkelijk gaat gebeuren. Wat dit inhoudt, wil zij op dit moment nog niet nader toelichten. Het uiteindelijke doel is dat de functiegerichte omschrijving rond stoornissen van de hoorfunctie in de Regeling zorgverzekering (Rzv) wordt opgenomen [bron: NVVS]. Citaat uit haar brief [bron: Hoorwijzer]:
“De aanspraak op hulpmiddelenzorg wordt fasegewijs omgezet naar een functiegerichte omschrijving van de aanspraak. Dit betekent dat het in beginsel mijn bedoeling is de functiegerichte omschrijving rond stoornissen van de hoorfunctie uiteindelijk in de Regeling Zorgverzekering op te nemen. Ik vind het nu niet het moment om in te gaan op hoe dit precies zal gebeuren.”
Voor 2012 blijft in ieder geval het huidige systeem van vaste vergoedingen nog van kracht [bron: NVVS], maar de minister heeft eind 2011 aangegeven dat de invoering van functiegerichte verstrekking per 1 januari 2013 nog steeds tot de mogelijkheden zou behoren. Ondertussen laat haar VVD-partijgenoot en tweedekamerlid Anne Mulder een proefballonnetje op met uitspraken dat hoortoestellen helemaal uit het basispakket zouden moeten verdwijnen. Daarmee zouden slechthorenden als gevolg van de intransparantie in deze markt overgeleverd zijn aan de grillen van de hoorbranche, met name de grote audicienketens [bron: Hoorwijzer].
Als je kijkt naar de enorme reclamebestedingen die gote audicienketens zich kunnen permitteren, moeten zij momenteel enorme winsten maken op het leveren van hoortoestellen [bron: Hoorwijzer]. Ook het consumentenprogramma TROS Radar besteedde op 5 december 2011 aandacht aan de kunstmatig hooggehouden prijzen van hoortoestellen als gevolg van het huidige vergoedingssysteem [bron: TROS Radar]:
Zelf heb ik op 22 december 2004 een Baha Compact "gekregen" voor een bedrag van € 1993 (betaald in 2005) als hulpmiddel voor mijn eenzijdige doofheid. Daarmee viel ik nét in de regeling die tot 1 januari 2005 nog gold, namelijk dat het Baha-toestel niet door het ziekenhuis wordt betaald (zoals tegenwoordig), maar — net als een traditioneel of CROS-hoortoestel — door de zorgverzekeraar (op basis van het Reglement Hulpmiddelen).
Aangezien mijn toenmalige zorgverzekeraar — eveneens CZ — geen toestemming verleende voor een Baha, heb ik deze zelf moeten bekostigen. In februari 2004 schreef de Manager Machtigingen van CZ daarover het volgende:
“Wij verlenen hiervoor geen toestemming. Een indicatie voor een Baha-toestel is aanwezig indien het drempelverlies van het audiogram van het beste oor ten minste 35 dB (verkregen door het gehoorverlies bij frequenties van 1000, 2000, 4000 Hz te middelen) bedraagt en het verstaan van spraak, in stilte aangeboden met normale sterkte (55 dB) door toepassing van het hoortoestel ten minste 20 procent toeneemt én een normaal hoortoestel redelijkerwijs niet kan worden aangepast, met dien verstande dat de verzekerde slechts aanspraak heeft op één hoortoestel van dit type. U voldoet niet aan deze voorwaarde. Het spijt ons u niet gunstiger te kunnen berichten.”
Per 1 januari 2005 ben ik — overigens om een andere reden — overgestapt van CZ naar Zilveren Kruis Achmea (ZKA). Omdat de uiteindelijke factuurdatum van mijn Baha-toestel (26 juli 2005) buiten de CZ-verzekeringsperiode viel, heb ik opnieuw een vergoedingsaanvraag via mijn kno-arts uit laten zetten, nu dus bij Achmea. Dit was de reactie van de Manager Declaratieservice van Achmea:
“Helaas kan ik uw nota niet in behandeling nemen. Volgens onze gegevens bent u vanaf 1 januari 2005 bij ons verzekerd. De datum van levering van het toestel is bindend. De kosten vallen onder de kosten van de verzekeringsmaatschappij waar u op 22 december 2004 verzekerd was. Ik adviseer u om de nota naar de toenmalige verzekeringsmaatschappij (CZ) te sturen. Tevens begrijp ik uit uw brief dat u vooraf op de hoogte bent gebracht door zowel CZ als het ziekenhuis dat het toestel niet aan de voorwaarde voor vergoeding voldoet op de betreffende behandeldatum. Ik stuur uw nota terug.”
Blijkbaar geldt de datum van levering van het toestel als bindend. Met andere woorden, ik heb mijn toestel een dag of tien "te vroeg" ontvangen. Hoewel begrijpelijk, is het jammer dat het UMC St. Radboud mij hier niet op gewezen heeft. Immers, als ik op 1 januari 2005 het toestel had ontvangen, dan zou deze door het ziekenhuis zijn vergoed.
In september 2002 startte ZKA een reclamecampagne onder de titel “Eerst mensen, dan regels” [bron: Doof.nl]. Gezien het bovenstaande krijg ik de indruk dat ook ZKA de regels belangrijker vindt dan de mensen. Ook de Stichting Plotsdoven was minder tevreden met de reclamecampagne van Achmea, zoals zij op hun website aangeven.
Gelukkig zijn er ook (meestal de kleinere) zorgverzekeraars die coulanter optreden. Zo heb ik op de Hyves-groep voor Baha-gebruikers gelezen dat alle andere eenzijdig dove groepsleden die vóór 2005 een Baha-toestel hebben ontvangen dit vergoed hebben gekregen van hun zorgverzekeraar!
Wie denkt dat enkelzijdige doofheid onder de eerste van de vier eerder genoemde vergoedingscategorieën van het UWV valt, komt bedrogen uit. Op 17 april 2008 heb ik een verzoek ingediend bij het UWV voor vergoeding van mijn Baha-toestel. Dit nadat verzoeken door CZ en ZKA waren afgewezen. Op 13 mei 2008 kreeg ik de volgende reactie reactie van een Beslisser Voorzieningen van de afdeling Inkoop Reïntegratiediensten van het UWV:
“Wij hebben besloten om u de voorziening niet toe te kennen en wel op grond van de volgende redenen. Vergoeding van hoortoestellen hoort thuis op het terrein van de gezondheidszorg en wordt verzorgd door de ziektekostenverzekeraar. De ziektekostenverzekeraar dient bij de verstrekking van een hoortoestel ook rekening te houden met de werksituatie. Indien er specifieke eisen worden gesteld aan hoortoestellen in de werksituatie zou er een vergoeding vanuit het UWV mogelijk zijn. Wij hebben niet kunnen vaststellen dat u voor uw werk aangewezen bent op een ‘inplanteerbaar’ hoortoestel. Derhalve kan er geen vergoeding plaatsvinden.”
Toen ik enkele dagen na ontvangst van de brief belde met het UWV kreeg ik te horen dat er twee redenen waren voor de afwijzing van mijn aanvraag. Ten eerste zou ik te laat zijn met mijn aanvraag. Echter, daar wordt met geen woord over gerept in de brief. En ten tweede is er volgens het UWV géén medische noodzaak. Blijkbaar bepaalt het UWV in welke mate ik op mijn werk baat heb bij een botverankerd hoortoestel. Ook is het vreemd dat "inplanteerbaar" benadrukt wordt aangehaald. Dit suggereert dat ik met een normaal hoortoestel zou moeten kunnen functioneren. Ik kan nog bezwaar aantekenen.