Eenzijdige doofheid
01 Algemeen
02 Gehoor
03 SSD-oorzaken
04 SSD-gevolgen
05 Sociale effecten
06 SSD-ervaringen
07 SSD bij kinderen
08 Hoortoestellen
09 Hoorhulpmiddelen
10 Ondertiteling
BCD (Baha & Ponto)
11 BCD-indicatie
12 BCD-softband
13 BCD-schroef
14 BCD-operatie
15 Schroefproblemen
16 BCD-ontwikkeling
17 BCD-toestellen
18 BCD-gebruik
19 BCD-batterijen
20 BCD-accessoires
21 BCD-problemen
22 BCD-verzekering
23 BCD-ervaringen
24 Onderzoek
25 BCD-vergoeding
26 Politiek
In dit hoofdstuk worden de directe gevolgen van eenzijdige doofheid beschreven, of (afhankelijk van hoe je ernaar kijkt) de voordelen van tweezijdig horen. Een aantal voordelen van twee normaal functionerende oren zijn:
Horen met twee oren betekent meer zelfvertrouwen en een betere kwaliteit van leven. Een aantal voordelen wordt ook genoemd in de folder met de naam "Een mens heeft twee oren" van hoortoestelfabrikant Phonak. Daarin wordt uitgelegd, waarom het voor tweezijdig slechthorende mensen beter is om twee in plaats van één hoortoestel te nemen. In de onderstaande Engelstalige video worden de genoemde en in dit hoofdstuk verder uitgewerkte gevolgen van het horen met één oor kort en helder uitgelegd.
Veel van de discussie in dit hoofdstuk valt in de categorie psychoakoestiek, waarnaar op dit moment nog steeds veel onderzoek naar wordt gedaan. Voor meer technische informatie hierover, zie een artikel in Physics Today met de titel: "How we localize sound". Verder biedt de Nederlandstalige website "Vaak gestelde vragen over geluid" veel informatie over geluid in het algemeen.
De hersenen ontvangen met twee werkende oren twee maal zo veel input dan met één oor. Dit fenomeen wordt binaurale sommatie genoemd. Omdat eenzijdig horenden geluiden zachter opvangen, verlangt het horen met één oor veel meer concentratie en is daardoor erg vermoeiend [bron: 2ears2hear.org.uk].
Gevoeligheid en luidheid van waargenomen geluidssignalen zijn twee van de functies van het brein van een normaal horende persoon. Gevoeligheid wil zeggen het vermogen om zachte geluiden op te merken, zelfs al zijn ze te zwak om ze thuis te kunnen brengen. Luidheid wil zeggen het volume waarmee de geluiden worden gehoord, variërend van te zacht tot (pijnlijk) hard. Je zou het proces van de bepaling van het volume en de afstand tot de geluidsbron door het brein kunnen vergelijken met dat van de bepaling van de grootte en de afstand tot een object, bekeken door twee ogen [bron: 'Technology for people deaf in one ear'].
Als gevolg van het hieronder genoemde hoofdschaduweffect, wordt een bepaald geluid minder luid waargenomen als het aan de dove kant wordt aangeboden, en luider als het van de "goede" kant komt. Dit verklaart waarom het voor een eenzijdige dove heel lastig is in te schatten, op welke afstand een geluidsbron zich bevindt. Immers, een zacht geluid vanaf de horende zijde kan voor een eenzijdige dove van dezelfde afstand lijken te komen als een (iets) harder geluid vanaf de horende zijde [bron: 'It's just one ear ... What's the big deal?'].
Als eenzijdige dove vraag ik me wel eens af of een normaal horende persoon met twee oren geluiden luider hoort dan iemand die maar met één oor hoort. Dit zou betekenen dat de bijvoorbeeld de televisie of radio met een eenzijdige dove als luisteraar gemiddeld harder zou moeten staan dan bij een normaal horende persoon. Volgens mij is dit niet het geval, zolang er geen achtergrondgeluiden zijn.
Onderzoek heeft aangetoond dat geluiden met een hoge frequentie in kracht afnemen, als ze zich via een omweg van het ene naar het andere oor bewegen. Voor eenzijdig doven kan dit resulteren in problemen met het volgen van gesprekken vanaf de dove zijde [bron: ‘Hear the other side — a report on SSD’]. Dit fenomeen wordt wel het hoofdschaduweffect (HSE) genoemd, omdat het hoofd de weg van de geluidssignalen (deels) blokkeert. In de onderstaande figuur wordt het HSE uitgelegd.
De golflengte van een geluidsgolf is gelijk aan de afstand tussen twee opeenvolgende hoogste (of laagste) geluidsdrukken in de golf. Als deze golflengte groter is dan (of gelijk is aan) de afmeting van het hoofd, dan zullen de golven er voornamelijk omheen buigen (de blauwe golven in de figuur). De weerkaatsing is dan zwak (oranje, gestippeld). Het van de geluidsbron weg gerichte rechter oor zal het geluid dan bijna net zo goed horen als het direct getroffen linker oor. Hoe kleiner het hoofd is ten opzichte van de golflengte, hoe beter de buiging gaat, en des te sterker het geluid achter het hoofd. Dit verschijnsel heet diffractie [bron: website van prof.dr. Van Opstal van de Radboud Universiteit Nijmegen].
Als de golflengte heel klein is ten opzichte van het hoofd, dan zullen de golven voornamelijk weerkaatsen (de oranje golven). Het van de geluidsbron weg gerichte rechter oor hoort in dat geval een veel zwakker geluid (blauw, gestippeld). Dit verschijnsel heet reflectie [bron: website van prof.dr. Van Opstal van de Radboud Universiteit Nijmegen].
Een eenzijdig dove zal een geluidsbron aan de dove zijde vrijwel normaal kunnen horen, als de golflengte groot genoeg is (en dus de frequentie laag). Echter, geluidsgolven met een frequentie vanaf ongeveer 3000 Hz kunnen niet langer meer om het hoofd heen buigen. Een deel van de geluidsgolven uit het spraakgebied (ongeveer lopend van 500 tot 4000 Hz) worden daarmee door het hoofd gereflecteerd [bron: LUMC]. Dus als een eenzijdig dove met het dove oor naar de spreker staat gericht, zal het horende oor aan de tegenoverliggende (of contralaterale) zijde alleen al door het HSE niet alles mee krijgen.
Zonder er doorgaans van bewust te zijn, is de mens de beste geluidslokalisator op het land, vleermuizen — die sonar gebruiken — daargelaten. De mens verslaat moeiteloos rovers als katten en uilen. Ze hebben in tegenstelling tot de mens meerdere aanwijzingen nodig om de bron van het geluid te bepalen. Er is een verband tussen scherp zien en nauwkeurig richtinghoren. Alleen op zicht rovende vogels als valken en buizerds overtreffen de mens, maar die gebruiken hun oren dan weer niet om hun prooi te vinden. Een koe ziet niet scherp en heeft daarmee geen evolutionair voordeel om precies richting te kunnen horen [bron: Radboud Universiteit].
In de video's hieronder wordt in het tv-programma “Het Klokhuis” en bij “School TV” uitgelegd hoe het (ge)hoor in grote lijnen werkt, waarbij ook het richtinghoren aan de orde komt.
Als geluiden de oren bereiken vanaf een bepaalde locatie in de ruimte, creëert de vorm van het hoofd (het feit dat het rond is en dat de oren aan weerszijden zitten) een verzameling van belangrijke binaurale, akoestische aanwijzingen die in de volgende twee subparagrafen verder worden toegelicht.
Het tijdsverschil tussen twee oren wordt in het Engels ‘interaural differences in time (ITD)’ genoemd. Deze binaurale, akoestische aanwijzing baseert zich op het feit dat elk geluid dat (mogelijk schuin) van opzij komt, het dichtstbijzijnde oor eerder zal bereiken dan het andere (verdere) oor, waardoor een tijdsverschil ontstaat. Elke andere locatie van de geluidsbron in de ruimte rondom het hoofd zal een andere ITD geven. Bijvoorbeeld een geluid dat op 90 graden (precies van rechts) wordt aangeboden, zal een ITD van ca. 0,7 milliseconden geven, terwijl een geluid dat op 45 graden (schuin van rechtsvoren) wordt aangeboden, zal een ITD van ongeveer 0,4 milliseconden geven [bron: Cochlear].
In de onderstaande figuur is de geluidsbron links voor de persoon gelokaliseerd. In de grafiek is horizontaal de tijd uitgezet. Omdat hetzelfde geluid het rechter oor later zal bereiken dan het linker, is de grijze grafiek iets naar rechts opgeschoven ten opzichte van de blauwe grafiek. De grootte van de (horizontale) verschuiving stelt het tijdsverschil voor, ofwel de ITD [bron: Cochlear].
Hoewel de vertragingen minder dan een milliseconde zijn, bezit hersenstam speciale neuronen die deze tijdsverschillen op kunnen merken. Voor elke locatie van de geluidsbron zal een specifieke groep neuronen worden geactiveerd [bron: Cochlear].
De ITD's zijn als akoestische aanwijzing vooral nuttig bij geluiden met een lage frequentie (kleiner dan 1500 Hz), ofwel met een grote golflengte. De precieze grootte van de golflengte volgt uit de geluidssnelheid (ruim 300 meter per seconde) en de toonhoogte. Bij bijvoorbeeld een vrij lage toon van 100 Hz is de golflengte gelijk aan ruim 3 meter. Doordat deze golflengte veel groter is dan de afstand tussen de oren (een stuk groter dan ons hoofd), zullen de oren een en dezelfde golf — weliswaar in in een iets andere fase — waarnemen [bron: afscheidsrede van L.J.F. Hermans].
Geluiden van opzij (bijvoorbeeld 90 graden) met een hogere frequentie, zodanig dat de golflengte precies gelijk is aan de afstand tussen de oren, zullen de twee oren in precies dezelfde fase treffen. Doordat er dan exact één golflengte verschil tussen zit, is op basis van de ITD niet te onderscheiden of het geluid van links/rechts komt [bron: afscheidsrede van L.J.F. Hermans].
Het intensiteitsverschil tussen twee oren wordt in het Engels ‘interaural differences in level (ILD)’ genoemd. Deze binaurale, akoestische aanwijzing baseert zich op het feit dat elk geluid dat (mogelijk schuin) van opzij komt, het dichtstbijzijnde oor met een hogere intensiteit zal bereiken dan het andere (verdere) oor, waardoor een intensiteitsverschil ontstaat. Dit gebeurt omdat het hoofd zich gedraagt als een akoestische schaduw (het hoofdschaduweffect) die geluidsgolven bemoeilijkt om de andere zijde van het hoofd te bereiken. Elke andere locatie van de geluidsbron in de ruimte rondom het hoofd zal een andere ILD geven. Bijvoorbeeld een geluid dat op 90 graden (precies van rechts) wordt aangeboden, zal een ILD van ca. 20 dB geven, terwijl een hoek van enkele graden uit het midden een intensiteitsverschil van slechts 1 à 2 dB levert [bron: Cochlear].
De ILD's zijn als akoestische aanwijzing vooral nuttig bij geluiden met een hoge frequentie (meer dan 3000 Hz), ofwel met een kleine golflengte. Bij bijvoorbeeld een vrij hoge toon van 10.000 Hz is de golflengte gelijk aan 3 centimeter. Doordat deze golflengte veel kleiner is dan de afstand tussen de oren (een stuk kleiner dan ons hoofd), zullen de oren verschillende intensiteiten waarnemen [bron: afscheidsrede van L.J.F. Hermans].
Geluiden met een frequentie tussen 1500 en 3000 Hz zijn te hoog voor een op te merken tijdsverschil (op basis van ITD's), maar te laag voor een op te merken intensiteitsverschil (op basis van ILD's). Deze geluiden vallen in een grijs gebied en kunnen daardoor moeilijke te lokaliseren zijn [bron: Cochlear].
Als een geluid recht van voren/achteren (namelijk 0 graden) wordt aangeboden, dan is zowel de ITD als de ILD gelijk aan nul. Immers, het geluid zal bij beide oren op hetzelfde moment aankomen, met dezelfde intensiteit [bron: Cochlear].
In de grafiek van de bovenstaande figuur is verticaal de intensiteit uitgezet. Omdat hetzelfde geluid het rechter oor met een mindere intensiteit zal bereiken dan het linker, ligt de grijze grafiek lager dan de blauwe. De grootte van de (verticale) verschuiving stelt het intensiteitsverschil voor, ofwel de ILD [bron: Cochlear].
Sommige akoestische aanwijzingen vereisen niet twee (binauraal) maar één oor (monauraal). Dankzij de unieke anatomische, asymmetrische vorm van de oorschelp kunnen we bepalen of een geluid van voren/achteren of van boven/beneden komt. Dit komt doordat het oor zich gedraagt als een soort van filter; voor elke locatie van de geluidsbron laat het "filter" bij bepaalde frequenties meer energie binnen dan bij andere [bron: Cochlear].
Als de asymmetrische oorschelp met een kunstmatig voorzetstuk wél symmetrisch gemaakt wordt, dan blijkt het veel moeilijker om die onderscheiden vast te stellen [bron: afscheidsrede van L.J.F. Hermans].
Maar daarnaast is er nog een hulpmiddel, namelijk het draaien van het hoofd. We draaien ons hoofd, als we niet zeker weten of het geluid van voren/achteren komt. En door het draaien van het hoofd wordt het onderscheid voor/achter omgezet in een links/rechts-onderscheid, en dan kunnen de hersenen weer gebruik maken van het eerder genoemde tijds- en intensiteitsverschil [bron: afscheidsrede van L.J.F. Hermans].
Eenzijdig dove luisteraars missen het vermogen om verschillen tussen de twee oren te meten, en zijn daardoor niet in staat om op basis van de binaurale, akoestische aanwijzingen geluiden in horizontale richting (links/rechts) te bepalen. Toch is daar in de literatuur geen eenduidigheid over, doordat een belangrijke lokalisatiefactor over het hoofd is gezien: de waargenomen geluidsintensiteit. Zonder uitzondering gebruiken eenzijdig doven geluidssterkte als kenmerk voor richting. Een zacht waargenomen geluid schrijven zij — door het hierboven genoemde hoofdschaduweffect — onbewust toe aan de dove zijde, en een hard geluid aan de horende kant. Helaas is deze informatiebron onbetrouwbaar, omdat hard/zacht een dubbelzinnig kenmerk is. Immers, een zacht geluid kan best vanuit hun horende zijde komen! Experimenten tonen aan dat eenzijdig doven inderdaad sterk afhankelijk zijn van het hoofdschaduweffect en dat hun lokalisatievermogen nagenoeg volledig instort, als geluiden van verschillende intensiteiten op een onvoorspelbare manier uit willekeurige richtingen worden aangeboden [bron: Radboud Universiteit].
Echter, op basis van monaurale, akoestische aanwijzingen zou ook de eenzijdig dove luisteraar (deels) richting moeten kunnen bepalen. Hieronder volgt een aantal mechanismen die voor eenzijdig doven belangrijk zijn om toch — in beperkte mate — de richting te kunnen bepalen.
Oorschelpinformatie. De oorschelp vervormt geluid al naar gelang de richting waaruit dat geluid komt. Onderzoek toont aan dat na aanbrenging van nieuw gevormde (kunstmatige) oorschelpen bij proefpersonen, deze na enkele weken al hadden geleerd de nieuwe vervormingen te interpreteren als nauwkeurige richtingapeilers. Dit leerproces geschiedt overigens geheel onbewust. Ongeveer de helft van de eenzijdig doven gebruikt naast volume ook hun oorschelp om richting te bepalen. Zolang het geluid maar hard genoeg is, kunnen zij slechts een heel klein beetje links/rechts leren onderscheiden, maar wél heel aardig richting horen in de richtingen boven/onder en voor/achter [bron: Radboud Universiteit].
Zicht. De groep eenzijdig doven die zich totaal niet door oorschelpinformatie liet leiden, kon geen enkele geluidsrichting goed bepalen. Zonder overdrijving kan gesteld worden dat deze groep ernstig gehandicapt is, veelal zonder dat ze dit zelf beseffen. Dit komt omdat in het dagelijkse leven het zicht de dominante bron van informatie verschaffen over de plaats van voorwerpen in onze omgeving. In het donker echter, zijn deze luisteraars wat richtinghoren betreft volledig verloren. Het onderzoek suggereert echter dat ook deze groep door speciale trainingen er toe moeten kunnen worden gebracht om gebruik te leren maken van hun oorschelpinformatie [bron: Radboud Universiteit]. Mij lijkt dan interessant of er een causaal verband bestaat tussen het wel of niet (in beperkte mate) richting kunnen horen en het niet of wel op latere leeftijd eenzijdig doof te zijn geworden. Ik kan me namelijk voorstellen dat dit op latere leeftijd lastiger aan te leren is, dan wanneer iemand doof geboren is.
Omdat het zicht compenseert voor een deel van de handicap, is het idee dat een eenzijdig dove voetganger eenvoudig ongemerkt zou kunnen worden aangereden door een auto die hij of zij niet hoorde aankomen nogal overdreven. Wel is het zo dat ik als fietser regelmatig gevaarlijke situaties meemaak, die overigens altijd goed zijn afgelopen. Een voorbeeld is het linksaf willen slaan, terwijl er van linksachter een bromfiets nadert. Als de wind in zo'n situatie in je normaalhorende oor blaast, dan hoor je deze brommer absoluut niet aankomen. Normaalhorende personen hebben hier nooit last van, omdat de wind nooit uit twee hoeken tegelijkertijd waait. Conclusie voor eenzijdig dove personen in het verkeer: goed uitkíjken en niet op het gehoor afgaan, hoe verleidelijk vaak ook.
Intuïtie. Eenzijdig doven maken ook gebruik van hun intuïtie om de richting te bepalen. Immers, de aard van het geluid en die van de omgeving geven extra informatie. Zo zal bij het geluid van een auto het eerst in de richting van de straat worden gekeken. Echter, als het minder duidelijk is waar een geluid vandaan zou kunnen komen, dan zal de eenzijdig dove vaak het eerst reageren in de richting van het horende oor, waar al het geluid vandaan líjkt te komen [bron: ervaringen van Dushaw].
Hoofddraaien. Zoals we hierboven hebben gelezen, kan — ook bij een kort geluidssignaal — de oorschelp informatie geven over de richting. Bij langer durende geluidssignalen zal de eenzijdig dove zijn hoofd draaien en op basis van het intensiteitsverschil de richting bepalen die — met hetzelfde oor — als meest luid wordt ervaren. Echter, vooral in de huidige, vaak levensgevaarlijke geluidsomgevingen van onze moderne maatschappij kan het van levensbelang zijn om in een fractie van een seconde te kunnen bepalen of een geluid van voren/achteren komt en in welke richting de bron ervan beweegt. Dan is er geen tijd om het hoofd te draaien.
Veel mensen denken dat blinden over een betere richtinggevoeligheid beschikken dan zienden. Echter, hierover is de wetenschappelijke literatuur niet eenduidig; sommige studies hebben betere lokalisatieprestaties van blinden gerapporteerd, andere studies juist weer slechtere. Eind jaren 1990 verscheen een tweetal artikelen in het gerenommeerde wetenschappelijke tijdschrift “Nature”, waarin blinden wel duidelijk beter presteerden dan zienden [bron: Radboud Universiteit].
We mogen er van uitgaan dat de oren van blinden niet wezenlijk verschillen van die van zienden. Dat betekent dat blinden en zienden het met dezelfde akoestische informatie moeten zien te bolwerken. Zou het dan zo zijn dat in de hersenen van blinden een betere verwerking van de geluidsinformatie plaatsvindt dan in die van zienden? Is het misschien zo dat (een deel van de) visuele hersenen bij blinden wordt ingezet om het auditieve systeem te hulp te komen? Een dergelijk (hypothetisch) fenomeen wordt in de literatuur wel compensatoire plasticiteit genoemd. In een tweetal studies heeft de Radboud Universiteit Nijmegen laten zien dat dit niet waarschijnlijk is. Het bleek zelfs dat blinden met name onder moeilijke akoestische omstandigheden — zoals in drukke omgevingen met meerdere geluidsbronnen — aanzienlijk slechter presteerden dan zienden. Conclusie: blinden kunnen niet beter richtinghoren dan zienden [bron: Radboud Universiteit].
Geluid speelt natuurlijk een grote rol in het sociale verkeer, vooral in de vorm van spraak. Als veel gesprekken tegelijkertijd worden gevoerd, dan lukt het normaalhorenden vrij goed om maar één gesprek te volgen. Soms is het zelfs zo dat ze meerdere gesprekken tegelijkertijd kunnen volgen (en soms ook voeren), wat mij als eenzijdig dove telkens weer verbaast. Het verschijnsel dat mensen één gesprek kunnen selecteren uit een zee van achtergrondgeluiden, wordt wel het cocktail party-effect genoemd. Niet alleen het geluid speelt hier een rol. Ook liplezen (spraakafzien) en lichaamstaal zijn belangrijk; het is experimenteel aangetoond dat blinden extra veel moeite hebben om dat éne gesprek te volgen [bron: afscheidsrede van L.J.F. Hermans]. Over lichaamstaal zijn boeken vol geschreven; ook op internet is veel te vinden, zoals op Lichaamstaal.nl.
Een ruimte gevuld met meerdere groepen pratende mensen heeft de eigenschap dat hoe meer mensen praten, des te meer rumoer ontstaat. En bij meer rumoer gaan mensen luider praten, waardoor je in een neerwaartse spiraal terecht komt. Dit scenario is een nachtmerrie voor de eenzijdig dove persoon. Het blijkt dat de hierboven besproken richtinggevoeligheid een grote rol speelt bij het vermogen om je op één gesprek te kunnen focussen, en daarvoor zijn twee werkende oren nodig. Waar een normaal horende persoon aanvullende signalen aan de respectieve zijden van de hersenen doorgeeft, worden bij een eenzijdig dove persoon de signalen van beide kanten (deels) door één oor opgevangen, die vervolgens maar naar één hersenhelft worden doorgestuurd.
De grote richtinggevoeligheid die mensen blijken te bezitten, is nog niet in alle finesses begrepen. Duidelijk is wel dat de hoge tonen een heel belangrijke rol spelen. Nu wordt het ook begrijpelijk waarom mensen — naarmate ze ouder worden — meer moeite krijgen om gesprekken te voeren in rumoerige ruimten, terwijl ze verder prima horen. Juist voor die hoge tonen namelijk gaat de gevoeligheid van de oren sterk achteruit. Zo rond het 65ste levensjaar is de gevoeligheid voor die 10.000 Hz al meer dan 40 decibel verslechterd, terwijl er voor lage tonen nauwelijks achteruitgang is [bron: afscheidsrede van L.J.F. Hermans].
Zoals we hierboven hebben kunnen lezen, kunnen normaalhorenden onderscheid maken tussen belangrijke en minder belangrijke geluidssignalen. Ze kunnen op die manier bijvoorbeeld de menselijke stem filteren uit de overige omgevingsgeluiden die als het ware worden buitengesloten. Bij eenzijdig doven komen alle geluidssignalen doorelkaar binnen, en het maken van een scheiding tussen die signalen is niet mogelijk. Het gehoor van een eenzijdige dove gaat over op het meest dominant aangeboden geluidssignaal. Zeker als zij met hun horende oor richting een ongewenste geluidsbron staan opgesteld, kunnen zij grote moeite hebben met het volgen van een gesprek of presentatie.
In de Engelstalige video hieronder legt de eenzijdig dove Jessica Fett uit, hoe lastig het is om in een rijdende auto te kunnen horen [bron: OR-Live.com].
Tegenwoordig hangt er in elke openbare ruimte wel een televisiescherm of staat een radio "op de achtergrond" aan. Maar sta ook eens stil bij al die apparaten die we tegenwoordig in ruimtes hebben staan en continu een (ongewenst) geluid afgeven. Denk daarbij aan airconditioning, computer, beamer, overhead- of diaprojector, videorecorder, koelkast, printer of fax, kopieerapparaat, papier-versnipperaar, et cetera. Ook zijn gesprekken en presentaties lastig te volgen, als de ruimte grenst aan bijvoorbeeld een spoorlijn of een straat waar veel verkeer is, of de ramen en deuren nu open of gesloten zijn [bron: ervaringen van Dushaw].
Wat het focussen nog moeilijker maakt is de akoestieke reflectie. Een eenzijdig dove persoon zoekt een plaats om zichzelf in de juiste positie te plaatsen om de gewenste signalen op te pikken, en de overige signalen zoveel mogelijk te vermijden. Terwijl geluidsreflecties van omgevingsoppervlakken enerzijds hinderlijk zijn, kan het een eenzijdig dove juist ook helpen. Denk hierbij aan het richten van het goede oor richting een muur om het signaal te versterken in bijvoorbeeld een restaurant. Echter, in een ruimte met veel nagalm (echo) heeft dit geen enkele zin, omdat daar het geluid vanuit alle richtingen lijkt te komen. Ruimtes als een sportzaal, kerk of zwembad zijn voor eenzijdig dove personen dan ook beroerde ruimtes om te communiceren [bron: ervaringen van Dushaw].